Column: De taal van het onbewuste
| 6 mei 2019 | Columns
De taal van het onbewuste – Edwin Bouman
In voorbereiding op een praatje over onbewuste communicatie onlangs, stuitte ik op fascinerend onderzoek van Heller en Haynal (1997). Ze maakten video-opnames van gesprekken van een psychiater met 59 patiënten die een suïcidepoging hadden gedaan en waarbij het risico op herhaling beoordeeld werd. Tien van deze patiënten deden in het jaar erna opnieuw een poging. Nauwkeurige analyse van de gezichtsuitdrukkingen van de psychiater en de spraak (hoeveelheid en snelheid) gaf in 81% van de gevallen duidelijke aanwijzingen over wie wel en wie niet opnieuw een suïcidepoging zou doen. Daarentegen bleken de op schrift gestelde, en dus bewuste voorspellingen van de psychiater geen enkele voorspellende waarde te hebben. Ofwel: de psychiater wist zonder (bewust) te weten.
Het illustreert naar mijn idee prachtig de prominente rol van het onbewuste bij de eerste ontmoeting met een ander en het belang voor de analyticus van het sensitief zijn voor wat er vanaf het allereerste contact gebeurt. Niet alleen bij die ander, maar ook in jezelf, en daartussen. Vanuit die opmerkzaamheid en afstemming kan een begrip ontstaan wat veel verder reikt dan de concrete, bewuste vraag waar iemand mee komt.
Een belangrijke verschuiving in de psychoanalytische theorie die het mogelijk heeft gemaakt om op deze manier kennis te vergaren (en te benutten) is die van een 1- naar een 2-persoonspsychologie. Tot de jaren ’70 domineerde een opvatting waarbij de invloed van de persoon van de onderzoeker buiten beschouwing werd gelaten. De analyticus diende op zo objectief mogelijke wijze een beeld te krijgen van de innerlijke structuur van de patiënt. Binnen dit perspectief werd de eigen belevingswereld van de analyticus en het onbewust reageren op de persoon van de patiënt vooral gezien als een hinderpaal (en feitelijk als een reden voor de analyticus om zelf opnieuw in analyse te gaan). Sindsdien is echter veel meer ruimte ontstaan voor het idee dat dergelijke tegenoverdracht (zoals ook de overdracht van de patiënt op de analyticus) tevens gezien kan worden als een niet te onderschatten bron van informatie. Dat heeft het mogelijk gemaakt om te gaan denken in termen van een intersubjectief proces: een gezamenlijke realiteit, specifiek voor dit koppel, waarbij de analyticus eigen gevoelens en sensaties kan gebruiken om een beeld te krijgen van de binnenwereld van de patiënt.
Terug naar de analytische praktijk. Nog voor een eerste contact tot stand komt, is er al een proces op gang waarbij voorstellingen gemaakt worden van de ander en hoe het contact gaat zijn. Voor de patiënt op grond van eerdere ervaringen bijvoorbeeld, maar ook vanuit vroege verlangens, zoals die naar een goede vader, of een helende moeder. En bij de analyticus kan er al een eerste beeld ontstaan op grond van de manier waarop iemand bij mij komt – hoe iemand verwezen wordt. In het eerste telefonische contact met een patiënt wordt over en weer direct van alles opgeroepen en als analyticus kun je aandacht hebben voor wat het doet voelen. Hoe klinkt een stem, hoe voel ik me aangesproken, of waartoe uitgenodigd? Wat zijn de associaties die het oproept en komt het contact al direct op gang, of juist niet? Wanneer het eerste telefonische contact leidt tot een fysieke afspraak, is dat opnieuw een moment van eerste ontmoeting waarin veel gecommuniceerd en geënsceneerd wordt. Hoe komt iemand binnen, hoe gaat hij of zij gekleed, wat voor hand geven we elkaar, wat spreekt er uit het oogcontact? Zijn er bepaalde spontane uitingen of gedragingen die me opvallen, aan de patiënt of aan mezelf? En opnieuw vooral dus: wat doet het voelen?
Ik heb een jonge man in behandeling gehad waarbij me vanaf de eerste ontmoeting trof hoe koud zijn handen waren. Ik had direct associaties met geringe doorbloeding en het ontbreken van een innerlijke kachel, en het riep de fantasie op dat ik met mijn warme hand de zijne iets langer vast zou houden. Of zelfs beide handen even zou opwarmen, zoals je dat met de handjes van een verkleumd kind doet. In een latere sessie benoemde hij letterlijk een emotioneel bevroren gevoel en dat raakte nadrukkelijk aan het voor mij van meet af aan voelbare gemis aan een warme, innerlijke moeder, en de gevoelde uitnodiging om daarin te voorzien.
Met betrekking tot het werk in de praktijk kun je samengevat dus zeggen dat er vanaf het allereerste contact een rijke uitwisseling aan informatie plaatsvindt waarin over en weer van alles wordt aangevoeld, of we ons daar nou bewust van zijn of niet. De psychoanalytische attitude behelst het verzamelen van die informatie door open te staan voor manifestaties van het onbewuste, om deze vervolgens bewust te krijgen, zodat het kan dienen om iets te begrijpen (en bewerken) van de diepere dynamiek van de patiënt in zijn of haar proces.