Column: Wat Freud zei..

  |  20 maart 2019  |  Columns


Wat Freud zei..

Freud is een graag geciteerde gast in de media, net als Marx en Darwin een imposant klinkende klok om te luiden. In verschillende #MeToo verwante artikelen die onlangs verschenen viel me op hoe Freuds visie op seksualiteit heel verschillend wordt geïnterpreteerd. Toegegeven, seksualiteit leent zich uitstekend voor meerduidige interpretatie en dat was juist óók een aspect dat Freud bijzonder intrigeerde aan seksualiteit.

In een uitgebreid stuk over de betekenis van het openbaar maken van seksueel machtsmisbruik voor de vrouwenemancipatie in de Groene Amsterdammer (24 januari 2019) memoreert Christien Brinkgreve de belangrijke rol die Freud aanvankelijk kreeg in de vrouwenemancipatie doordat hij aanvankelijk  de verdringing van vroegere traumatische seksuele ervaringen als oorzaak zag van hysterie. Brinkgreve schrijft:

Er was sprake van een abrupte omslag van Freud als bevrijder naar aartsvader van het kwaad, want hij herzag zijn theorie: misbruik door mannen kwam voor, maar was voor een deel ook fantasie van de vrouwen in kwestie, voortkomend uit hun verlangen. Het was een radicale omslag, waarbij de blik gericht werd op de vrouwen, hun verlangens en hun fantasie, en niet meer op de mannen en hun wangedrag. Het was een gevoelige verschuiving van perspectief, die de mannen (als altijd) ontlastte van hun machtsmisbruik en hun grensoverschrijdend gedrag. Een verschuiving die ‘de schuld’ al gauw weer bij vrouwen legde: was het niet hun eigen fantasie?

Zo lijkt het nu dat Freud alleen over vrouwelijke seksualiteit schreef en beweerde dat machtsmisbruik door mannen alleen maar een vrouwelijke fantasie zou zijn.

Naar aanleiding van de #MeToo-discussie heeft Max Pam in de Volkskrant meerdere keren willen aantonen dat verdrongen (seksuele) herinneringen niet waarheidsgetrouw zijn. Zo schrijft hij december 2018: ‘Tegenwoordig weten psychologen dat de mythe van het jarenlang verdrongen trauma eigenlijk alleen nog voorkomt in de praktijk van de psychiater uit Donald Duck. Een kwakende eend, verkleed als Sigmund Freud’. Bij Pam wordt Freud dus opgevoerd als karikaturale  pleitbezorger van het verdrongen seksuele trauma.

Hoe zat het nu met Freud en verdrongen seksuele trauma’s?

Freud raakte rond 1890 geïnteresseerd in de techniek van hypnose toen hij naarstig zocht naar een manier om tot dan toe onbehandelbare hysterische klachten te kunnen behandelen. De onverholen seksuele inhouden die patiënten onder hypnose opbrachten begreep Freud inderdaad aanvankelijk als verdrongen herinneringen aan een daadwerkelijk doorgemaakt trauma als gevolg van seksuele verleiding. Maar Freud bleef voortdurend kritisch naar zijn eigen bevindingen en twijfel rees of de suggestibele techniek van de hypnose wel als waarheidsserum functioneerde. Mede door zijn zelfanalyse kwam hij op de originele gedachte dat zijn patiënten niet praatten over werkelijk meegemaakte seksuele verleidingen, maar het verlángen naar seksuele verleiding. Hij verliet de hypnosetechniek en moedigde zijn patiënten aan vrijuit, dat wil zeggen zonder voorbedachte rade en zonder terughoudendheid,  te spreken over hetgeen in hen opkwam. Dit leidde tot een zeer belangrijke verschuiving in zijn theorie: Dat waar wij spontaan over praten is een weerspiegeling van wat zich ín ons hoofd afspeelt. In ons leven voortdurend (seksuele) angsten, verlangens en frustraties waar we mee worstelen, die we zelf niet willen weten en daardoor verdrongen kunnen worden naar het onbewuste. Die gevoelens kunnen natuurlijk verbonden zijn aan daadwerkelijke gebeurtenissen.  We verdringen niet alleen, we projecteren ook onverdraaglijke  geestelijke inhoud op mensen, situaties en dingen ‘daarbuiten’, en halen geprojecteerde versies weer naar binnen. Er is daardoor een continue vermenging tussen innerlijke phantasie en realiteit daarbuiten. Phantasie met ph- hetgeen het verschil aangeeft tussen deze ónbewuste phantasie en de bewuste fantasie zoals we die ook allemaal kennen als je iets bewust verzint. De conflicten die zich binnen de geest voordoen, en niet de materiële werkelijkheid daarbuiten, werden het brandpunt van de psychoanalytische behandeling. Daarmee ontkent de psychoanalyse geenszins de impact van de realiteit daarbuiten en de reële ernstige schade die bijvoorbeeld door seksueel misbruik kan worden aangericht, noch stelt ze dat herinneringen die in een therapie opkomen dús verzinsels zijn. Echter, de psychoanalyse houdt zich bezig met de innerlijke realiteit van de patiënt; wat steeds onvermijdelijk een vermenging is van externe realiteit en onbewuste phantasie. Het interpreteren van herinneringen van de patiënt als een historische werkelijkheid is dan ook een kunstfout in de psychoanalyse. De analyticus is er om iemand te helpen zijn eigen innerlijke realiteit onder ogen te komen, maar hij/zij zal nooit rechter, advocaat of bureau voor slachtofferhulp zijn, hoe belangrijk en nodig deze professionals in het leven van de patiënt ook kunnen zijn.